Lang geleden, toen ik nog haar had, liep ik als aankomend onderwijzer stage op verschillende kleine scholen in Zeeland. In Sluiskil, Zaamslag en Overslag om er maar ’s wat te noemen. De sfeer op die schooltjes was fantastisch, de inzet van leerkrachten en ouders ontzettend, de saamhorigheid was groot en alles werd werkelijk op alles gezet om de kinderen een gedegen vooropleiding te geven. En dat was niet altijd even gemakkelijk, want waar in die tijd grote scholen gebruik konden maken van vakleerkrachten moesten op de kleine scholen die paar onderwijsgevenden alles zelf doen, vaak bijgestaan door ouders, de leesmoeders, de handwerkers en meer van zulks.
Op het kleinste schooltje, dat van Overslag, waar ik het laatste bestaansjaar meemaakte, stond meester Van Damme er helemaal alleen voor. Hij was leerkracht van alle groepen, dirigent van het muziek, vraagbaak van het dorp, de man die de bank openhield en de organisator van alle dorpse feestelijkheden en partijen. de school telde, toen ik er stage liep, twaalf leerlingen en daarvan stonden er vier op het punt door te stromen naar het middelbaar onderwijs. Dat was nog een geluk bij een ongeluk, want omdat er vier vrij intelligente kinderen in de hoogste klas zaten konden die zo nu en dan de kleintjes helpen bij opdrachtjes en andere besognes, als de meester wat moest klaar zetten of iets een op een moest met een leerling moest afhandelen.
De wijze waarop Van Damme als organiseerde was bewonderenswaardig, maar eindig. Want zouden de vier oudere leerlingen zijn schooltje verlaten, dan waren er geen kinderen meer om in geval van nood of nodige bijstand op terug te vallen.
De school sloot dan ook de deuren, maar behield -gelukkig voor het dorpje- zijn sociale functie, weliswaar niet meer als school, maar als gemeenschapshuis. Andere genoemde kleine scholen gingen na verloop van tijd op in grotere gehelen, aan een kant jammer, aan de andere kant begrijpelijk. Als kwaliteit van onderwijs door de kwantiteit van leerkrachten en leerlingen niet meer gegarandeerd kan worden valt het doek en terecht.
De Onderwijsraad heeft zich recent over de kleine scholen gebogen en schrijft nu in een advies aan minister Bussemaker dat het beter zou zijn om scholen met minder dan 100 leerlingen maar te sluiten. Voor Zeeland zou navolgen van dit advies tot gevolg hebben dat van de ruim 200 schooltjes de helft binnen afzienbare tijd dicht zou moeten. Nou lijkt mij zo’n scenario veel te rigoureus. Ik zou er nooit voor tekenen om dozijnen dorpsgemeenchappen te beroven van de laatste school, dat lijkt me niet slim. Waar Zeeland wel een overheen moet stappen is naar mijn overtuiging het denominatiedenken. Waarom houden we scholen in stand die gerelateerd zijn aan kerkelijke gezindten, waarom brengen we die bestuurderen niet eens vaker te samen om in gezamenlijkheid de zorg te koesteren voor goed onderwijs, ongeacht religie of achtergrond. Door besturenfusies kunnen de gevolgen van sommige rekenkundige exercities van Haagse ambtenaren worden ondervangen, kunnen docenten op meerdere plekken worden ingezet, kunnen sommige scholen langer overeind blijven. Kijk, allicht zullen er verdwijnen, het aantal kinderen neemt vooreerst niet toe. Schoolpopulaties blijven voorlopig afnemen, maar met een beetje creativiteit (bestuurlijk en organisatorisch) hoeven er de eerstkomende jaren echt veel minder scholen te sluiten dan de Onderwijsraad nu ons wil doen geloven.
Er zullen echter wel eerst wat mensen over hun eigen grenzen heen moeten stappen.